De goede huiseigenaar

Een herdersknecht laat de schapen in de steek zodra hij een wolf ziet aankomen. Want hij is de herder niet. De schapen zijn niet van hem. De wolf pakt er één en jaagt de andere uiteen.

Johannes 10:12

In Johannes 1-:11-16 legt Jezus uit hoe hij voor zijn volgelingen wil zorgen. Hiervoor gebruikt hij een gelijkenis waarbij Hij dan de goede herder is en de volgelingen de schapen.

Tegenwoordig zou je dit kunnen vergelijken met iemand die een huis huurt, of iemand die een huis heeft gekocht. Een huurder zal zich doorgaans niet zo druk maken over de lange termijn van het huis. Als er een kleine schade ontstaat waar de huurder niet direct last van heeft, zal hij dit ook niet snel aan gaan (laten) pakken. Een huiseigenaar daarentegen zal meer geneigd zijn om ook kleine zaken direct aan te pakken, en hij zal ook de lange termijn op het oog houden. Bijvoorbeeld door met een verbouwing de waarde van het huis te verhogen.

Op zo een manier is Jezus de eigenaar van ons leven. Hij heeft de lange termijn met ons voor ogen, en als we kleine gebreken hebben, zal Hij niet wachten met onderhoud. Zoals de eigenaar het huis in top conditie wil houden en de waarde wil verhogen als dit kan; zo wil ook Jezus ons in topvorm houden en ook ons laten groeien zodat we van grotere waarde worden voor Zijn koninkrijk. De eigenaar kent zijn huis door en door, hij weet precies waar de zwakke en sterke punten zitten. Zo kent ook Jezus ons door en door. Hij weet precies waar we wel goed in zijn en waar we minder goed in zijn.

Jezus kent ons dus door en door, Hij wil ons helpen om te groeien en denk juist aan de lange termijn (de eeuwigheid). We mogen daarom dus de sleutel van ons leven aan Hem afgeven, en erop vertrouwen dat Hij weet wat we nodig hebben en daarin ook zal voorzien.

Hij die dit goede werk door u begonnen is, zal het ook tot een goed einde brengen op de dag van Christus Jezus.

Filippenzen 1:6 (deels)

He who began a good work in you – Steve Green (With Lyrics) Philippians 1:6

Nederigheid

Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernederd zal verhoogd worden.

Lucas 14:11

In Lucas 14:7-11 geeft Jezus het volgende voorbeeld: Bij een feest kiezen gasten vaak het eerst de belangrijkste plekken. Het kan echter voorkomen dat er later een belangrijkere gast komt, dan kan je worden verzocht om een mindere plek in te nemen. Dan zal je beschaamd naar een minder goed plaats moeten gaan. Als je echter voor de slechtste plaats hebt gekozen kan de gastheer naar je toe komen om je een beter plaats aan te bieden. Daarmee wordt aan jou eer betoond. Nu komen we aan bij het stuk waar deze post mee begonnen is. Wie de minste plek kiest zal eer ontvangen, wie de belangrijkste plek wil, zal beschaamd worden.

Stel jezelf daarom altijd als minste op. Als je een discussie hebt en je kan het maar niet eens worden met de ander, wees dan de minste en geef de ander zijn zin. Als iemand wil voordringen in een rij, laat die persoon maar langs. Wat de ander doet is zijn/haar eigen verantwoordelijkheid. Onze verantwoordelijkheid is enkel voor wat wij doen. Zo kunnen wij als het goed is, herkend worden aan onze nederigheid. Omdat wij niet klagen wanneer iemand anders voordringt of op een andere manier ons benadeeld.

Mocht je in bepaalde gevallen niet zeker weten wat je moet doen, stel jezelf dan altijd de vraag: Is dit belangrijk? Is het een ramp als je net iets later aan de beurt bent? Is het onoverkomelijk om de ander gelijk te geven, ook al ben je niet overtuigd? Is het verschrikkelijk als je op een slechte plaats gaat zitten bij een feest? In deze gevallen is het antwoord: nee; dit zijn niet de zaken die belangrijk zijn in het leven. Aangezien er dus zaken zijn die minder belangrijk zijn, zo zijn er ook zaken die wel belangrijker zijn. Dit kan per persoon verschillen. Zo kan het bijvoorbeeld wel onoverkomelijk zijn wanneer een ander zich negatief uitlaat over zaken die voor jou veel waarde hebben (God, familie enz.). In die gevallen hoe je zeker niet toe te geven, hoewel je ook hier dan ervoor kan kiezen om afstand te nemen, om weg te lopen. Als een ander je bewust pijn willen doen, probeer die dan waar mogelijk te vermijden. Dan voorkom je dat de ander zondigt en hoef je zelf ook niet de pijn mee te maken; win-win.

Jezus zei deze woorden niet alleen, Hij leefde het ook. Zo zocht hij niet de belangstelling van anderen op, Hij wilde niet verhoogd worden. Maar aan de andere kant schaamde Hij zich ook niet voor zijn Vader. Als het ging om belangrijke zaken ging Hij wel tegen de Schriftgeleerden in discussie. In die gevallen ging het om belangrijke zaken. Op andere momenten zag je weer duidelijk dat Hij de minste wilde zijn. Zo waste Hij de voeten van zijn leerlingen, de meeste nederige houding die in die tijd bestond. Hij schikte zich ook naar de wil van zijn Vader door aan het kruis te sterven, ook al wilde Hij zelf dit liever niet door hoeven maken. En met Pasen zien we ook de uitwerking van de introtekst van deze post. Jezus die zichzelf had vernederd en zich had laten martelen en aan het kruis had laten nagelen werd daarna door God verhoogd en zit nu aan de rechterhand van God. Zo zal het ook gaan met elk van ons die zichzelf hier nederig opstelt en de minste is waar het om niet belangrijke zaken gaat.

Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.

Matteüs 20:16

Offers

Toen kwam er een arme weduwe die er twee koperen muntjes in liet vallen, ter waarde van een paar cent.

Marcus 12:42

In Marcus 12:41-44 kunnen we lezen hoe rijken veel geld als offer brengen in de geldkist in de tempel terwijl een arme weduwe er maar een paar muntjes van weinig waarde in laat vallen. Hieruit leert Jezus ons een belangrijke les. Het offer van de vrouw was groter dan dat van de rijken. Want waar de rijken uit overvloed gaven, gaf zij alles wat ze had.

Als God ons heeft voorzien van mogelijkheid om te werken mogen we de opbrengsten daarvan gebruiken om ons te voeden, maar ook om uit te delen. Ook als God ons elke dag maar net geeft wat we nodig hebben dan mogen we dat dankbaar aannemen. En als iemand die maar net voldoende krijgt, hier ook nog van uitdeelt, dan is dit een groter offer dan dat van alle anderen die uit overvloed delen.

Zo zal het makkelijker zijn om te delen van wat je op je spaarrekening hebt staan, dan wanneer je moet kiezen tussen het halve brood wat je hebt opeten, of hiervan nog uitdelen. Hiermee wil ik niet zeggen dat we allemaal maar sober moeten leven en alles moeten weggeven; we mogen immers de zegeningen die we hebben ontvangen ook aannemen. Maar ik wil vooral aangeven, dat als je overvloed hebt, je hier ook wat mee moet doen! Hou het niet allemaal voor jezelf. Je kan beter uit je overvloed delen of minder uitbundig gaan leven. Rijkdommen die je hier op aarde verzamelt, kan je niet meenemen wanneer je het aardse achter je laat.

Die weduwe had dat goed begrepen. Zij bouwde haar schatten in de hemel op, waar deze niet vergaan en niet geroofd kunnen worden. Maar wat moest ze dan eten, of waarmee moest ze zich kleden? Daarop vertrouwde ze op de Heer. Zoals God voor de vogels en planten zorgt zo zorgt Hij nog meer voor ons. Wij hoeven ons dus niet zorgen te maken over wat er morgen op ons bord ligt, of wat we aan moeten trekken. Zoals die weduwe volledig vertrouwen had op de Heer, zo mogen ook wij dit doen, door heel ons leven in Zijn handen te leggen.

Zolang er een christenen zijn die met overvloed gezegend worden, zouden er geen andere christenen moeten zijn die honger of dorst hebben. Want wat we voor de minste van onze broeders of zusters doen, dat hebben we voor Jezus zelf gedaan.

Klanken

Het is als met een fluit of citer. Als er geen verschil tussen de tonen is, hoe kan men dan horen welke melodie er wordt gespeeld?

1 Korintiërs 14:7

Spreken in vreemde klanken (ook wel tongen genoemd), er bestaan veel verschillende opvattingen over. Vandaag wil ik het hebben over wat Paulus hierover zegt in 1 Korintiërs 14:1-33. Ik zal hier steeds stukken uit aanhalen, maar raad je zeker aan om het geheel eens door te lezen.

In vers 2 staat dat spreken in klanken bedoeld is om met God te praten, niet om tegen elkaar te spreken. In vers 5 kunnen we lezen dat niet iedereen in klanken kan spreken. Zoals Paulus het zegt:

Ik zou wel willen dat jullie allemaal in vreemde klanken konden spreken. Maar ik zou nog veel liever willen dat jullie allemaal een boodschap van God konden vertellen. Want daar hebben ook de andere christenen iets aan. Als je in vreemde klanken spreekt, help je de andere christenen niet. Behalve als iemand kan uitleggen wat die klanken betekenen.

In vers 9 zegt Paulus hierop voortgaand het volgende:

Voor u geldt hetzelfde (zie vers 7 en 8): hoe moet men u begrijpen als u in overstaanbare klanken spreekt? Uw woorden verdwijnen in het niets.

Paulus vind het overigens niet erg dat je in klanken spreekt, maar dan moet er wel uitleg bij gegeven worden; zonder uitleg zijn het loze klanken. Ter illustratie geeft Paulus nog het volgende voorbeeld in vers 19:

Maar om in de gemeente anderen te onderwijzen gebruik ik liever een paar begrijpelijke woorden dan ontelbare in klanktaal.

Houd ook rekening met hen die nog niet bekeerd zijn. Zo staat in vers 23 t/m 25 duidelijk dat wanneer een vreemde binnenkomt en hij er niets van kan verstaan eerder zal denken dat die mensen gek zijn (die in klanktaal spreken). Echter wanneer er begrijpelijke woorden worden gesproken of wanneer de klanken wel worden uit gelegd, dan zal de vreemde kunnen inzien dat hij op een verkeerder manier geleefd heeft en kan hij zich bekeren.

Ik heb wel eens verhalen gehoord waar in een gemeenten meerdere mensen in een kring gingen staan en vervolgens allemaal in klanken gingen spreken. Nu is in het begin al vermeld dat niet iedereen in klanken kan spreken. Dat zou dus kunnen betekenen dat een aantal van die mensen maar wat klanken maakten zonder dat deze waren ingegeven. Dit hoeft natuurlijk niet het geval te zijn, aangezien het kan dat iedereen die daar aanwezig was mogelijk wel die gave had. Maar een belangrijk punt is daar wel gemist. Als er geen uitleg is, dan blijven het loze klanken. Over het gebruik van spreken in klanken tijdens samenkomsten zegt Paulus het volgende in vers 27 en 28:

Er mogen twee, hoogstens drie van u in klanktaal spreken, ieder op zijn beurt en bovendien met iemand die de uitleg geeft. Is er niemand die dit kan, dan moeten ze zwijgen en alleen voor zichzelf tot God spreken.

In de BGT vertaling wordt aan vers 28 nog het volgende toegevoegd:

Natuurlijk mag je thuis altijd in vreemde klanken spreken. Want dan spreek je alleen tegen God.

Samenvattend komt het op het volgende neer:

  • Klanktaal is gericht op God.
  • Niet iedereen kan het spreken.
  • Niet iedereen kan het uitleggen.
  • Spreek in het bijzijn van anderen enkel in klanken als er iemand bij is die deze kan uitleggen.
  • Ben je alleen dan ben je vrij om zoveel je wilt in klanken te spreken, God zal het begrijpen.